Terug
Gepubliceerd op 09/12/2025

Besluit  Gemeenteraad

wo 03/12/2025 - 19:00

Algemene Politieverordening - Goedkeuring wijziging verordening inzake brandveiligheidsvoorschriften (Bijlage 1 APV).

Aanwezig: Tom Vlaeminck, Voorzitter gemeenteraad
Eddy Lust, Burgemeester
Caroline Bonte-Vanraes, Kasper Vandecasteele, Patrick Roose, Mieke Syssauw, Renaat Vandenbulcke, Peggy Coeman-Maerten, Angelique Declercq, Schepenen
Berenice Bogaert, Virginie Breye, Herman Ponnet, Ruben Soens, Jan Verbrugge, Joke Nollet, Zeno Verschaeve, Arne Beyens, Eric Algoet, Friedel Staelens, Ben Windels, Katrien Vanneste, Sam Lernout, Valerie Vanrumbeke, Anthony Mahieu, Sophie Lefebvre, Nico Courtens, Laura Defreyne, Patrick Lepoutre, Raadsleden
Eva Vandenheede, Algemeen Directeur
Afwezig: Griet Vanryckegem, Toon Demyttenaere, Jeremy Vandoorne, Raadsleden
Bevoegdheid Orgaan
  • Decreet lokaal bestuur van 22 december 201 en latere wijzigingen, in het bijzonder artikel 40, §3 en artikel 41, 2de lid, 2° houdende specifieke bevoegdheid van de gemeenteraad  inzake de opmaak van gemeentelijke reglementen en verordeningen.
  • De wet van 30 juli 1979, die de gemeenteraad toelaat politieverordeningen te maken over veiligheidszaken die niet via hogere regelgeving zijn geregeld;
Juridische grond
  • Decreet lokaal bestuur, van 22 december 2017 en latere wijzigingen;
  • Nieuwe gemeentewet, in het bijzonder artikel 119, 119bis en artikel 135, §2.
  • Wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties.
  • Omzendbrief van 22 juli 2014 waarbij uitleg verschaft wordt bij de nieuwe regelgeving aangaande de gemeentelijke administratieve sancties.
  • Koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen en latere wijzigingen.
  • De wet van 30 juli 1979
  • De algemene politieverordening van de stad Menen (APV) , zoals  goedgekeurd in gemeenteraadszitting van 11 juni 2012, en latere wijzigingen, meer in het bijzonder titel 3, hoofdstuk 7 (brandveiligheid) en  bijlage 1 (Brandveiligheid);
  • Het meerjarenplan 2020-2025 en beleidsdoelstellingen van de Stad Menen: Beleidsdoelstelling 1 (Menen is een veilige stad);
Feiten Context en argumentatie

De algemene politieverordening, zoals initieel vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2012, werd reeds herhaaldelijk gewijzigd. Deze wijzigingen werden gecoördineerd door het college van burgemeester en schepenen (laatst op 15 mei 2024). Aan de algemene politieverordening zijn ook een aantal bijlagen toegevoegd, die er een integraal onderdeel van uitmaken, waaronder bijlage 1 houdende de technische bepalingen brandveiligheid op publiek toegankelijke plaatsen. Deze laatste bijlage dateert nog uit een prezonaal tijdperk en werd herzien door hulpverleningszone Fluvia. Hulpverleningszone Fluvia was het best geplaatst om deze technische bepalingen voor te bereiden, gelet op de complexiteit en techniciteit van de materie. 

Door de HVZ Fluvia, via het zonaal preventiebureau, werd een tekstvoorstel uitgewerkt met actualisatie van de technische bepalingen inzake brandveiligheid, welke toepasbaar zijn op publieke plaatsen (gebouwen, tenten, pleinen...). Deze tekst is technisch hetzelfde voor alle gemeenten die deel uitmaken van de HVZ Fluvia, zodat er eenvormigheid is inzake de brandvoorschriften die dienen nageleefd te worden op publieke plaatsen;

Het tekstvoorstel bestaat uit een algemeen deel, en 2 extra delen met specifieke bepalingen voor nachtverblijf (oa ook kamerwonen, jeugdlokalen met nachtverblijf), en een specifiek deel met brandveiligheidsvoorschriften voor tijdelijke constructies (podia, tribunes, tenten, kramen..).De voornaamste wijziging betreft de capaciteitsbepaling van publiek toegankelijke plaatsen, inclusief de verschuiving van verantwoordelijkheden naar de uitbater/eigenaar van deze gebouwen met betrekking tot de bepaling van de netto-capaciteit ervan.

Hulpverleningszone Fluvia vraagt aan alle gemeenten om deze bepalingen op uniforme wijze over te nemen in de eigen algemene politieverordening. En hoewel het vaststellen van de algemene politieverordening (inclusief bijlagen) een autonome bevoegdheid van de respectievelijke gemeenteraden betreft, is het evident dat uniforme bepalingen ter zake de toepassing, opvolging en advisering door hulpverleningszone Fluvia vergemakkelijkt. Ook voor organisatoren/uitbaters op het grondgebied van hulpverleningszone Fluvia zijn uniforme bepalingen transparanter en makkelijker op te volgen. Op basis van de voorschriften opgenomen in dit reglement kan de brandweer concrete adviezen verlenen inzake brandveiligheid, met eenzelfde basis voor de hele hulpverleningszone;

Er wordt voorgesteld om deze bepalingen ook integraal op te nemen als bijlage bij de algemene politieverordening.

Inbreuken op dit reglement kunnen met gemeentelijke administratieve sancties bestraft worden (GAS-boete of intrekking/schorsing vergunning of sluiting);

Het ontwerp van verordening werd vooraf besproken en overlegd met de Hulpverleningszone Fluvia, en is uniform goedgekeurd in ook de 14 andere gemeenten die deel uitmaken van deze hulpverleningszone Fluvia, in functie van uniformiteit in brandveiligheidsvoorschriften voor de hele regio Zuid-West-Vlaanderen; 

Conform artikel 2 van de Algemene Politieverordening kunnen inbreuken op dit reglement overeenkomstig de bepalingen van de wet van 24 juni 2013 (nieuwe GAS-wet) en conform de Algemene Politieverordening dd. 11 juni 2012 en latere wijzigingen, bestraft met een gemeentelijke administratieve sanctie (GAS), namelijk een gemeentelijke administratieve geldboete van maximum 500 euro. Het college van burgemeester en schepenen kan bovendien op basis van de GAS-wet, zoals bepaald in artikel 2 van de Algemene Politieverordening, overgaan tot een administratieve schorsing of intrekking van de door de gemeente afgeleverde uitbatingsvergunning, hetzij een tijdelijke of definitieve sluiting van het gebouw of delen van het gebouw bestemd voor de uitbating van de publieke inrichting

Gelet op het gunstig advies vanwege de politiediensten, en vanwege de dienst noodplanning;

Het voorstel van wijziging van de algemene politieverordening werd eveneens voorgelegd aan de jeugdraad, die hierover gunstig advies verleende (advies dd. 30.10.2025);

Het voorstel van reglement wordt voorgelegd aan de gemeenteraad tot goedkeuring, zodat dit onmiddellijk kan ingaan vanaf de bekendmaking ervan.

Huidige bijlage 1 van het APV (Reglement Brandveiligheid) wordt opgeheven, en vervangen door huidige tekst van 'verordening inzake brandveiligheidsvoorschriften';

Gelet op de besprekingen in het politiecollege tot uniformisatie op zonaal niveau, in functie van eenmaking op niveau hulpverleningszone Fluvia;

Op voorstel van het college van burgemeester en schepenen in zitting van 15 oktober 2025;

Publieke stemming
Aanwezig: Tom Vlaeminck, Eddy Lust, Caroline Bonte-Vanraes, Kasper Vandecasteele, Patrick Roose, Mieke Syssauw, Renaat Vandenbulcke, Peggy Coeman-Maerten, Angelique Declercq, Berenice Bogaert, Virginie Breye, Herman Ponnet, Ruben Soens, Jan Verbrugge, Joke Nollet, Zeno Verschaeve, Arne Beyens, Eric Algoet, Friedel Staelens, Ben Windels, Katrien Vanneste, Sam Lernout, Valerie Vanrumbeke, Anthony Mahieu, Sophie Lefebvre, Nico Courtens, Laura Defreyne, Patrick Lepoutre, Eva Vandenheede
Voorstanders: Tom Vlaeminck, Eddy Lust, Caroline Bonte-Vanraes, Kasper Vandecasteele, Patrick Roose, Mieke Syssauw, Renaat Vandenbulcke, Peggy Coeman-Maerten, Angelique Declercq, Berenice Bogaert, Herman Ponnet, Ruben Soens, Jan Verbrugge, Joke Nollet, Zeno Verschaeve, Eric Algoet, Friedel Staelens, Ben Windels, Katrien Vanneste, Valerie Vanrumbeke, Anthony Mahieu, Sophie Lefebvre, Nico Courtens
Onthouders: Virginie Breye, Arne Beyens, Sam Lernout, Laura Defreyne, Patrick Lepoutre
Resultaat: Met 23 stemmen voor, 5 onthoudingen
Besluit

Artikel 1: De verordening Brandveiligheidsvoorschriften (Technische bepalingen brandveiligheid op publiek toegankelijke plaatsen), ingevoegd als bijlage 1 bij de algemene politieverordening (APV), wordt gewijzigd en goedgekeurd als volgt:

VERORDENING INZAKE BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN  (bijlage 1 algemene politieverordening)

(Technische bepalingen brandveiligheid op publiek toegankelijke plaatsen)

VOORAFGAAND

Toepassingsgebied

De hiernavolgende artikelen zijn van toepassing op de publiek toegankelijke locaties (zoals een gebouw, een plein, een tent…) op het grondgebied van de gemeente. (stad Menen)

Het algemeen deel is steeds van toepassing.

Bijkomend zijn er bepalingen van toepassing ingeval van nachtbezetting of bij tijdelijke constructies.

Definities

Voor nadere toelichting van de terminologie die gebruikt wordt in onderhavige artikels wordt verwezen naar koninklijk besluit van 7 juli 1994 (en wijzigingen) tot vaststelling van de basisnormen voor preventie, brand en ontploffing waaraan de gebouwen moeten voldoen;

Gebouw: een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte, geheel of gedeeltelijk omsloten met wanden.

Open gebouw of tent: een gebouw of tent wordt als open beschouwd bij ten minste 50 % volledig open buitenwanden.

Theoretische capaciteit: De maximale capaciteit die op een bepaalde plaats infrastructureel aanwezig kan zijn, rekening houdend met de regels uit art. 210 en art. 222 inzake uitgangen (aantal, plaats, breedte én karakteristieken) en inzake oppervlakte (bruto, t.t.z. zonder aanwezigheid van andere dan de normale vaste objecten).

Veiligheidscapaciteit: De kleinste waarde van capaciteit op een bepaalde plaats en naar aanleiding van algemeen of specifiek gebruik, bepaald door a en b:

a. De netto bruikbare oppervlakte (na aftrek van alle voorwerpen zoals tenten, podia, vestiaire, etc. – losse tafels en stoelen dienen hierbij niet afgetrokken)

b. De totale evacuatiebreedte van de vrije en conforme uitgangen.

Kamerwoning: Locatie met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten

gedeeld worden OF gebouwen met (slaap-)kamerverhuur.

Nieuwe kamerwoning: Elke kamerwoning die een omgevingsvergunning aanvraagt vanaf de datum van inwerkingtreding.

Parkeerruimte: Plaats waar volgende voertuigen gestald kunnen/mogen worden: Gemotoriseerd voortbewegingstoestel, Gemotoriseerd rijwiel, Bromfiets, Motorvoertuig.

Andere wetgevingen of regels

Dit reglement doet geen afbreuk aan andere wetgeving, zoals de Codex Welzijn, ARAB, AREI, Vlarem…
Voor nieuwe gebouwen gelden naast de hiernavolgende bepalingen ook de federale basisnormen (koninklijk besluit van 7 juli 1994 en wijzigingen), hierna Basisnormen’); Deze kunnen afwijken of strenger zijn dan de hieronder vermelde bepalingen.

Afwijkingen

Afwijkingen op dit reglement dienen gefundeerd door middel van een risicoanalyse met bijhorende/uitgewerkte veiligheidsmaatregelen, afgeleverd door een bevoegde instantie en gevalideerd door de burgemeester.

1.      ALGEMEEN DEEL

1.1 Toegankelijkheid

De publiek toegankelijke locatie moet bereikbaar zijn voor het brandweermaterieel volgens volgende leidraad (afwijkingen enkel mogelijk mits overleg met de brandweer of mits aangetoond met een positieve proef):

- doorgang 4m breed en 4m hoog
- draaicirkels: binnenstraal van 11m en een buitenstraal van 15 m
- een draagvermogen dat de toegang en werking van brandweervoertuigen waarborgt
- minstens 1 gevel bereikbaar, met uitzondering voor gelijkvloerse locaties waarbij de brandweervoertuigen zich moeten kunnen opstellen tot op min 60m.

De toegangswegen en opstelplaatsen moeten vrijgehouden worden voor de hulpdiensten

De aanwezige hydranten, waterwinplaatsen en gasafsluiters moeten steeds vrij en bereikbaar zijn.

1.2 Inplanting

De publiek toegankelijke locatie moet van de aanpalende gebouwen en locaties van derden ofwel minstens 4 m verwijderd zijn ofwel gescheiden zijn door wanden van metselwerk of beton of brandveilige bouwelementen EI60. Verbindingen kunnen enkel via zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met een minimale brandweerstand EI130. Derden hebben hun eigen evacuatiemogelijkheden (op dezelfde manier brandveilig gescheiden)
Daar waar brandveilige scheidingen vereist zijn mogen de doorvoeringen de brandweerstand niet nadelig beïnvloeden.

Voor de door de overheid toegestane tijdelijke uitbatingen kan mits akkoord van de eigenaar aanvaard worden
ofwel leegstand van de aangrenzende ruimtes
ofwel een totale bewaking, menselijk en/of technisch, in alle aangrenzende ruimtes én deze die ermee in verbinding staan.

1.3 Constructie

De stabiliteit van het gebouw met 1 bouwlaag (gelijkvloers) wordt verzekerd door een constructie R30 of vervaardigd uit metselwerk of beton. Voor gebouwen met meerdere bouwlagen is dit minstens R60 of constructie uit metselwerk of beton.
Wanneer dit niet aantoonbaar is kan een branddetectie installatie aanvaard worden van het type totale bewaking met doormelding 24/7.
In geval van een open gebouw vervallen de bouwkundige structurele eisen bij brand.

1.4 Evacuatie

Uitgangen zijn minimum 80 cm breed (uitgezonderd 70cm voor gebouwen van voor 1972). De vrije hoogte moet een vlotte evacuatie garanderen. Dit principe geldt voor deuren, gangen en trappen.

De totale breedte van de uitgangen wordt bepaald aan minstens 1cm per persoon.
Het totaal aantal cm breedte vormt de theoretische evacuatiecapaciteit; voor gebouwen onderworpen aan de Basisnormen gelden alleen de veelvouden van 60 cm.

Uitgangen bevinden zich in tegenovergestelde zin t.o.v. elkaar en gelijkmatig verdeeld.
Als (nood-)uitgang kunnen alleen deuren aanvaard worden; poorten tellen enkel wanneer zij in open stand vergrendeld staan (min. 2 m vrije hoogte) of ingevuld zijn met deuren.

De uitgangen kunnen onmiddellijk en gemakkelijk geopend worden bij brand of paniek en leiden rechtstreeks naar buiten of naar een veilige plaats; de maximale loopafstand tot de (nood-)uitgangen bedraagt 45m.

Vanaf een bezetting hoger dan 50 personen draaien alle (nood-)uitgangen open in vluchtzin of moeten in geopende stand worden geblokkeerd bij bezetting ; uitzondering wordt gemaakt voor één enkelvoudige inkomdeur indien deze op een openbaar terrein uitkomt.
Voor en achter de deuren die naar buiten leiden mag niks geplaatst worden die de evacuatie kan hinderen.

Buiten dient men zich te kunnen verwijderen naar een veilige plaats (in akkoord met de brandweer).

1.5 Bijzondere lokalen en installaties

1.5.1 Commerciële en collectieve keukenactiviteiten

De keukenactiviteiten moeten van de rest van het gebouw gescheiden worden door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zijn zelfsluitend of bij brand zelfsluitend met een minimale brandweerstand EI130.

Wanneer de keukenactiviteiten niet brandwerend gescheiden zijn ten opzichte van de aangrenzende verbruiksruimte dan dient elke vast gemonteerd frituurtoestel voorzien van een vaste automatische blusinstallatie die gekoppeld wordt aan een toestel dat de toevoer van energie van het frituurtoestel onderbreekt. In voorkomend geval dient het geheel van keuken met verbruikszaal brandveilig gecompartimenteerd van de rest, dit cfr. voorgaand voorschrift.

In publiek toegankelijke ruimtes mogen voedselbereidingen met losse huishoudelijke toestellen (niet vast gemonteerd) enkel elektrisch; los opgestelde elektrische friteuses kunnen enkel in een ander lokaal, een andere tent of buiten ;  losse toestellen op gas kunnen enkel buiten of in een andere tent op minstens 4 m van de publiektoegankelijke ruimte.

Het deksel van elke friteuse dient onmiddellijk beschikbaar te zijn én een blusdeken dient in de nabije omgeving opgehangen te zijn.

1.5.2 Gasinstallatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

1.5.3.Elektrische installatie

Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

1.5.4.Verwarming

Binnen kunnen enkel vaste toestellen toegelaten worden.
Conformiteit moet blijken uit de periodieke keuring.

Elk verwarmingstoestel moet veilig opgesteld zijn.

Verwarmingstoestellen met verbranding moeten aangesloten zijn op een schoorsteen.

1.6 Veiligheidsuitrusting

1.6.1 Pictogrammen in het kader van evacuatie

De plaats en de richting voor alle uitgangen en nooduitgangen moeten aangeduid worden met reglementaire pictogrammen, van hetzelfde type binnen eenzelfde gebouw.

1.6.2. Veiligheidsverlichting

De inrichting moeten uitgerust worden met een veiligheidsverlichting die een voldoende lichtsterkte heeft om een veilige evacuatie te verzekeren. Deze verlichting moet onmiddellijk in werking treden bij een stroomonderbreking en een autonomie van één uur hebben.

1.6.3.Melding, waarschuwing en alarm

De melding van ontdekking of detectie van brand moet onmiddellijk aan de brandweerdiensten kunnen worden doorgegeven via een meldingstoestel .

Waarschuwing en alarm is verplicht:

-         bij een gebruikte publiek toegankelijke ruimte van meer dan 100 m²;

-         bij meerdere voor publiek toegankelijke, van elkaar gescheiden lokalen of ruimten.

1.6.4.Branddetectie

Indien branddetectie vereist dan wordt bedoeld een passende automatische installatie van het type totale bewaking, ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is dan dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

1.6.5.Blusmiddelen

Er moet minstens een aangepast blustoestel opgehangen worden met een minimum inhoud van 1 bluseenheid per 150m² vloeroppervlakte en per bouwlaag. Dit toestel moet goed bereikbaar zijn en voorzien worden van een reglementaire pictogram.

Een blusdeken dient in de nabije omgeving van de kookinfrastructuur opgehangen te zijn.

1.7 Brandveiligheid

1.7.1 Bouwmaterialen, bekledingen en versieringen

Alle aangebrachte bouwmaterialen, bekledingen en versieringen mogen geen bijzonder risico voor de (brand-)veiligheid met zich meebrengen.

1.7.2 Open vuur

Elke vorm van open vlam is in gesloten publieke ruimtes verboden:
- sfeervuren en vuuranimatie
- pyrotechnische en speciale effecten
(tenzij door de eigenaar/uitbater/organisator de nodige maatregelen zijn genomen horende bij een risicoanalyse).

1.8 uitbatingsvoorschriften

1.8.1.bezetting

De bezetting dient door de uitbater bepaald te worden rekening houdend met:

a)        Aantal (nood)uitgangen:

  • min. 1: tot max. 50 personen
  • min. 2: tot max. 500 personen
  • min. 3: tot max. 1000 personen
  • min. (2+N): tot max. N-duizend personen (N = geheel cijfer > 0)

b)        uitgangsbreedte:

De totale breedte van de uitgangen bedraagt minstens 1cm per persoon.
Voor gebouwen sedert KLB 7/7/1994 gelden enkel gehele veelvouden van 60 cm.

De breedte van trappen:

-         trappen dalend = 1,25 cm/persoon;

-         trappen stijgend = 2,00 cm / persoon;

Enkel rechte trappen worden aanvaard als evacuatietrap voor het publiek.
De bezetting op basis van de uitgangsbreedte bepaalt de theoretische capaciteit.

c)        oppervlakte:

-     gebouwen die NIET voldoen aan de Basisnormen: 1 pers/m² netto oppervlakte

-     gebouwen die voldoen aan de Basisnormen: 2 pers/m² netto oppervlakte

-     tenten NIET gekeurd door een keuringsorganisme: 1 pers/m² netto oppervlakte

-     tenten gekeurd door een keuringsorganisme: 2 pers/m² netto oppervlakte

-     buitenruimte: 2 pers/m² netto oppervlakte

De bezetting op basis van de NETTO oppervlakte (=na aftrek van alle voorwerpen, zoals tenten, podium, vestiaire…) - oppervlaktes met vast gemonteerde zitplaatsen vormen een afzonderlijk gedefinieerde capaciteit) én effectief vrije en bruikbare uitgangen (cfr. 1.4) dient vergeleken te worden met voormelde theoretische capaciteit.  De kleinste waarde geldt en wordt de veiligheidscapaciteit genoemd.

De veiligheidscapaciteit moet door de uitbater steeds kunnen voorgelegd worden aan de bevoegde instanties.
De uitbater moet bewaken dat de veiligheidscapaciteit niet overschreden wordt.

1.8.2 Veiligheidsinstructies en brandweerinformatie

- Alle medewerkers moeten duidelijke instructies ontvangen over de taakverdeling bij brand (of een ander incident) en over het gebruik van brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings-en alarminstallatie,…

- De aanwezigen moeten de nodige brandinstructies ontvangen, onder meer wat betreft het bestaan en het gebruik van de verschillende vluchtwegen, de brandbestrijdingsmiddelen, de waarschuwings- en alarminstallatie,...
Deze instructies moeten op gepaste wijze kenbaar gemaakt worden.
- Op vraag dienen de instructies aangevuld te worden met een grondplan/inlichtingenfiche die de technische risico’s, veiligheidsuitrusting en evacuatiemogelijkheden verduidelijkt.

1.8.3.Periodieke controles

Een veiligheidsdossier moet voorgelegd kunnen worden aan bevoegde personen. Dit omvat onder meer de periodieke keuringen, verslagen en attesten zoals opgenomen in tabel 1.

1.8.4. Algemeen

Buiten hetgeen voorzien is door onderhavige reglementering, moet de uitbater, op het vlak van de veiligheid, alle nodige maatregelen nemen om de personen, aanwezig in de inrichting, te beschermen tegen brand, paniek en ontploffingen.


2. SPECIFIEK DEEL – BIJKOMENDE MAATREGELEN BIJ NACHTBEZETTING (kamerwonen)

2.1 Indeling en gebruik (uitzonderingen: zie 2.10)

Locaties met nachtbezetting waar 1 of meerdere basisvoorzieningen (eten, slapen, wassen) moeten gedeeld worden en gebouwen met (slaap-)kamerverhuur – verder genoemd ‘kamerwonen/kamerwoning’ worden ingedeeld in drie categorieën:

-         Categorie 1: de lage gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag < 10 m).

-         Categorie 2: de middelhoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag vanaf 10 m tot 25 m).

-         Categorie 3: de hoge gebouwen (hoogte bovenste bouwlaag 25 m of meer).

Eventuele private delen dienen mee opgenomen bij de automatische branddetectie installatie, tenzij dit privaat deel brandveilig gescheiden is van het kamerwonen door wanden met een minimale brandweerstand EI60 of metselwerk of beton, en verbindingsdeuren zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met een minimale brandweerstand EI130.

2.2 Inplanting

Locaties voor nachtbezetting (en de bijhorende gemeenschappelijke lokalen) mogen slechts grenzen aan andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen, voor zover ze ervan gescheiden zijn door wanden met EI 60 of bestaande uit metselwerk/beton. De deuren in deze wanden moeten een brandweerstand EI1 30 hebben en (bij brand) zelfsluitend zijn.

Het gedeelte van het gebouw met kamers moet over een toegang beschikken die afgescheiden is van andere ruimten met een bestemming vreemd aan het kamerwonen door wanden en deuren met voornoemde eigenschappen.

2.3 Constructie en compartimentering

2.3.1  Constructieve elementen

§ 1. de constructieve elementen die de stabiliteit van het gebouw verzekeren, zoals kolommen, dragende wanden, hoofdbalken, vloeren en andere essentiële delen die de draagconstructie van het gebouw vormen, moeten ofwel beantwoorden an de  hiernavolgende vereisten :

- voor de categorie 1: R 30;
- voor de categorieën 2 en 3 : R 60;
ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton.

§2. Indien aan de voorschriften van de vorige paragraaf niet voldaan wordt moet het ganse gebouw uitgerust worden met een algemene branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).

2.3.2 Compartimentering algemeen

§1 Iedere bouwlaag, die geen normaal evacuatieniveau is, vormt één of meer compartimenten.
De oppervlakte van een compartiment moet kleiner zijn dan 1.250 m2.
Een compartiment kan ook gevormd worden door twee opeenvolgende bouwlagen met binnenverbindingstrappen – duplex- als de gecumuleerde oppervlakte van die twee bouwlagen niet groter is dan 1250 m2

De lengte van een compartiment wordt gedefinieerd als de afstand tussen de twee punten van het compartiment die het verst van elkaar verwijderd zijn. Deze lengte mag niet meer dan 75 m bedragen.

De wanden tussen de compartimenten moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorie 1: EI 30;
- voor de andere categorieën: EI 60.

§2 Indien aan bovenvermelde voorschriften niet voldaan wordt moet de inrichting uitgerust worden met een branddetectie-installatie type totale bewaking met doormelding (24/7 bewaking).
De verbinding tussen twee compartimenten wordt slechts toegestaan bij gebruik van zelfsluitende of bij brand zelfsluitende deuren met brandweerstand EI1 30.

2.3.3 Kamerwanden

De verticale wanden zijn in metselwerk of beton of hebben brandweerstand EI60.
De toegang(binnen)deuren tot de kamers moeten brandweerstand EI1 30 hebben.

2.4  Evacuatie

2.4.1 Algemeen

De evacuatiewegen moeten oordeelkundig verdeeld worden over het gebouw en een vlugge en gemakkelijke ontruiming van personen toelaten.
Elk compartiment, de kelderverdieping uitgezonderd en voor zover er geen kamers in ingericht worden, moet minstens twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden hebben in geval van brand.
De eerste vluchtmogelijkheid bestaat uit de gebruikelijke toegang (deur, trap).
Aanvaardbare oplossingen voor de tweede vluchtmogelijkheid zijn:

  • een tweede binnentrap;
  • een buitentrap;
  • een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, voor kamers op het gelijkvloers.
  • een opendraaiend venster of openschuivend venster per kamer, voor kamers op de 1e bouwlaag boven het gelijkvloers .
  • een opendraaiend of openschuivend venster per kamer, rechtstreeks of onrechtstreeks (via een begaanbare passerelle, afdak of platform) aansluitend op een ladder (voor kamers met een kamervloer lager dan 10 m ten opzichte van het maaiveld) of trap (voor kamers met een kamervloer hoger dan 10 m ten opzichte van het maaiveld). Dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren.
  • een opendraaiend of openschuivend venster, per kamer, dat toegankelijk is voor de ladderwagen van de brandweer, voor de inrichtingen van categorieën 1 en 2. (dakvensters moeten van het type zijn die bovenaan scharnieren);

Van de trap en de ladder mag het laatste deel geleed worden of mag vanaf het laatste deel gesprongen worden mits een bordes van minimum ca. 0,8 m x 0,6 m aanwezig is op max. 3 m ten opzichte van het maaiveld.

De te gebruiken ramen dienen minstens een nuttige doorgang te hebben van ca. 0,8 x 0,6 m.
De af te leggen weg, vanaf iedere plaats in het gebouw, mag niet groter zijn dan 30 m tot de eerste vluchtmogelijkheid en 60 m tot de tweede vluchtmogelijkheid. De lengte van de doodlopende delen van de evacuatiewegen mag niet meer bedragen dan 15 m.

De toegang tot elke uitgang, moet veilig en vlot kunnen gebeuren. De aansluiting aan elke trap of ladder moet veilig zijn:

a) voor nieuwe kamerwoningen geldt:
- de toegang tot een trap of ladder gebeurt via een bordes van min. ca. 0,8 x 0,6 m, voorzien van een leuning
- bij gebruik van ladders mogen maximaal 3 bouwlagen verbonden worden zonder gebruik van een rust-/tussenbordes
- het evacuatietraject dient verlicht met veiligheidsverlichting én functionele verlichting.
b) voor bestaande kamerwoningen gelden voormelde bepalingen uiterlijk vanaf 01.07.2034.

2.4.2 Evacuatieruimten

§1. algemeen

De kamers en andere lokalen waar huurders vertoeven, moeten naar buiten uitgeven ofwel rechtstreeks ofwel via een evacuatieweg.
Buiten moet men zich kunnen verwijderen weg van het gebouw.

§2. Wanden van de evacuatiewegen
De binnenwanden van evacuatiewegen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel een brandweerstand EI 60 (EI30 bij enkel gelijkvloerse bouwlaag) hebben. De toegangsdeuren van de andere lokalen dan kamers (uitgezonderd sanitair) tot de evacuatiewegen moeten zelfsluitend of bij brand zelfsluitend zijn met brandweerstand EI1 30.

§4. Binnentrappenhuizen
Elke binnentrap die verschillende compartimenten verbindt, moet ommuurd worden.
Voor de inrichting van de categorie 1 mogen de muren en toegangsdeuren van de kamers de ommuring vormen.
De binnenwanden van de trappenhuizen moeten ofwel gebouwd zijn in metselwerk of beton, ofwel beantwoorden aan de hiernavolgende minima:
- voor de categorieën 1: EI 30;
- voor de categorie 2 en 3: EI 60

De trappenhuizen geven toegang tot een evacuatieniveau. De trappenhuizen die toegang geven tot de ondergrondse verdiepingen mogen niet rechtstreeks in het verlengde liggen van deze die dienen voor verdiepingen boven een evacuatieniveau.

Dit sluit niet uit dat het ene trappenhuis boven het andere mag liggen, mits de wanden die ze scheiden voldoen aan de voorwaarden vereist voor de wanden van de trappenhuizen.

De toegang tot de trappenhuizen geschiedt voor de categorie 2 via een branddeur EI1 30 zelfsluitende of bij brand zelfsluitend.

Voor categorie 3 dienen twee dergelijke deuren voorzien in een sas met wanden EI 60 en een oppervlakte van minimum 2 m2 .

§5. Buitentrappen als evacuatiewegen.
Onverminderd de bepalingen van paragraaf 1 gelden voor de buitentrappen :
- maximum helling 45°;
- minimum nuttige breedte 0,60 m;
- aantrede minimum 0,10 m;
- optrede maximum 0,20 m;
- treden moeten antislip uitgevoerd worden;
- moeten vervaardigd worden uit onbrandbare materialen;
- voorzien worden van leuningen langs beide zijden van trap;

§6. Buitenladders
De buitenladders moeten stevig bevestigd zijn. Zij mogen vast of uitklapbaar zijn.
Ze moeten uitgeven op een plaats waar de gebruikers zich in veiligheid kunnen stellen.
De tussenafstand van de treden, as op as gemeten, moet 250 à 300 mm bedragen. De breedte moet minstens 0,4 m zijn.
De bovenste trede moet minimum 1 m boven het hoogste toegangsniveau van de ladder bevinden.
De tussenafstand tussen de muren en de ladder bedraagt minstens 0, 2 m.
Een valbeveiliging dient steeds voorzien, indien dit niet kan gerealiseerd worden door de afstand tussen muur en ladder dient een specifieke kooibeveiliging aangebracht.

2.5 Bijzondere lokalen

2.5.1 Parkeerruimten

De parkeerruimten moeten afgescheiden worden van de andere lokalen van het gebouw door wanden met EI 60 of bestaande uit metselwerk/beton en zelfsluitende deuren met een brandweerstand EI1 30.

2.6 Veiligheidsuitrusting

2.6.1 waarschuwing, alarm, detectie 

§1. Waarschuwing en alarm
De waarschuwing- en alarmseinen of –berichten moeten door alle betrokken personen kunnen opgevangen worden en mogen niet met elkaar noch met andere seinen verward kunnen worden.

§2. Automatische branddetectie
De uitbating is uitgerust met een passende automatische branddetectie- installatie van het type totale bewaking. Die automatische branddetectie-installatie is ontworpen en uitgevoerd volgende de regels van goed vakmanschap.
Waar doormelding vereist is dan dient dit automatisch via een overwaakt systeem met meldkamer (24/7 bewaking).

2.7 Eisen op gebied van reactie bij brand 

De eisen die opgenomen zijn in volgende tabel dienen toegepast te worden voor nieuwe bekledingen of wanneer de bestaande bekledingen worden vervangen.

 

vloerbekledingen

vlottende en vaste bekledingen van
verticale wanden

bekledingen van plafonds en
valse plafonds

technische lokalen
collectieve keukens
liftmachinekamers
en liftschachten

AO
A2FL-s2

AO
A2-s3, d0

AO

A2-s3, d0

evacuatiewegen
binnentrappenhuizen
liftkooien
huiskeukens

A2
CFL-s1

A1
C-s1, d2

A1
C-s1, d0

andere gemeenschappelijke ruimtes,
uitgezonderd sanitaire ruimtes

A3
CFL-s2

A2
C-s2, d2

A1
C-s2, d0

2.8 Uitbatingsvoorschriften

De permanente maatregelen die in het kader van 1.8.4 door de uitbater genomen worden, moeten vermeld worden in een huishoudelijk reglement.
De huurders moeten, bij inschrijving en het personeel, bij indienstneming, alsook periodiek en ten minste één maal per jaar ingelicht worden over het bestaan en gebruik van de verschillende vluchtwegen, melding -, waarschuwing- en alarminstallatie, blusinrichtingen… Deze moeten te allen tijde vrij bereikbaar en gebruiksklaar gehouden worden.
De goede werking van zelfsluitende en bij brand zelfsluitende deuren mag niet verhinderd worden.
De opmerkingen die voorkomen in de processen-verbaal van de periodieke controles moeten onverwijld gevolgd worden door de nodige aanpassingen en verbeteringen.

2.9 Onderhoud en controle 

De technische uitrusting en de veiligheidsuitrusting van de inrichting moet in goede staat gehouden worden.
De exploitant laat op zijn verantwoordelijkheid die uitrusting door bevoegde personen periodiek onderhouden en controleren overeenkomstig de bijgevoegde tabel 1.

Deze data dienen eveneens bijgehouden te worden in een register.
Bovendien dient elke uitbreiding en wijziging van de technische en veiligheidsuitrusting te gebeuren volgens de regels van de kunst en van goed vakmanschap. Dit dient bevestigd door een nieuw verslag/attest.

2.10 Uitzonderingen

2.10.1 beperkte kamerverhuur in private huisvesting

Voor een kamerwoning waar maximaal 3 éénpersoonskamers (of accommodatie voor max. 3 personen) verhuurd wordt en waarbij de verhuurder zelf in de kamerwoning woont, geldt enkel de Vlaamse verplichting inzake autonome rookdetectoren.

2.10.2 beperkt nachtverblijf in jeugdlokalen, enkel op gelijkvloers of eerste bovengrondse verdieping van een gebouw

Voor jeugdlokalen waar tijdelijk overnacht wordt (max. 60 dagen per jaar) door georganiseerde jeugdgroepen onder begeleiding gelden, naast de reguliere voorwaarden voor het gebouw:

1. Voor elke ruimte waarin geslapen wordt dienen 2 onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar te zijn
(de ene blijft bruikbaar als de andere onbruikbaar wordt).

a. De eerste evacuatiemogelijkheid is de normale uitgang.
b. Als tweede evacuatiemogelijkheid worden de volgende oplossingen aanvaard:

1) een tweede binnentrap of een buitentrap;

2) een al of niet uitklapbare buitenladder;

3) een opengaand raam dat een vlotte evacuatie toelaat (nuttige doorgang min. ca. 0,6 x 0,8 m) voor kamers op het gelijkvloers;

4) een buitendeur.

2. De bezetting van elke slaapruimte wordt bepaald op basis van 2 m² per persoon, met een maximum van 50 personen.
3. Elke ruimte waar geslapen wordt mag geen brandgevaarlijke activiteiten bevatten (bv. koken, open haard, …).
4. Branddetectie dient voorzien in alle gebruikte lokalen en van in elke slaapruimte tot aan beide vluchtmogelijkheden naar buiten.

 

3.      SPECIFIEK DEEL – BIJKOMENDE MAATREGELEN BIJ TIJDELIJKE CONSTRUCTIES

3.1   Indeling en gebruik

Volgende tijdelijke constructies vallen onder dit deel met bijkomende maatregelen:

-         podia

-         tribunes

-         tenten

-         kramen

Indien één of meerdere van voormelde constructies deel uit maken van een groter gebeuren, dan dient dit in zijn geheel beoordeeld in een afzonderlijk veiligheidsdocument, waarbij bijkomende regels kunnen van toepassing zijn.

3.2 Inplanting

Voor tijdelijke constructies (tenten, kramen,…) gelden volgende afstand regels:

-         De onderlinge afstand tussen kramen moet min. 1m zijn.

-         Afstand tot gevels van derden met brandweerstand EI60 of uit vol metselwerk/beton: minimum 1m.

-         Afstand tot gevels van derden zonder EI60 of uit niet vol metselwerk/beton: min. 4m zijn voor kraampjes met brandrisico.

De tijdelijke constructies mogen de (nood-)uitgangen en evacuatiewegen van derden niet belemmeren.

Bewoonde panden moeten bij tijdelijke constructies toegankelijk blijven voor de hulpdiensten.

3.3 Constructie en compartimentering

De stabiliteit dient steeds gewaarborgd, ook bij extra belasting door weersinvloeden (wind, sneeuw,…).
De nodige maatregelen dienen hiertoe genomen en desgevallend bijgestuurd.
Dit dient aangetoond:
- voor een capaciteit tot 1000 pers. of een gecumuleerde gebruikte opp. vanaf 100 m²: door de constructeur of plaatser
- voor een capaciteit vanaf 1000 pers. of een gecumuleerde gebruikte opp. vanaf 500 m² of bij meerdere bouwlagen: door een keuringsorganisme.

Het verslag dient gunstig te zijn voor minstens 3 aspecten:
1. de plaatsing/opstelling (referentie is het bouwboek van de fabrikant horend bij een tent/tijdelijke constructie)
2. de lasten (eigen gewicht, gebruikslasten, wind- en sneeuwbelasting)
3. brandreactie van de brandbare materialen (vervaardigd of bekleed met materialen brandklasse min. A2 (Belgisch), M2 (Frans) of C (Europees)).

3.4 Evacuatie

De nodige evacuatieruimte rond elke tijdelijke opstelling moet steeds gewaarborgd blijven.

3.5 Bijzondere ruimtes en installaties

Ter bescherming tegen de risico’s verbonden aan installaties of technieken dienen de nodige maatregelen genomen. Dit moet blijken uit de risicoanalyse, regels van goede praktijk, instructies en positieve/geldige keuringsverslagen of rapporten.
Een minimumafstand van 4 m dient steeds behouden tussen de publiektoegankelijke ruimtes en technische voorzieningen (of eraan gekoppelde activiteiten) zoals stroomvoorziening, verwarming, verlichting, koken, gas.

3.6 Veiligheidsuitrusting

Voor tenten en afgesloten terreinen kan als alarmsysteem gelden:
- tot 500 personen: de klankinstallatie
- tot 1000 personen: de klankinstallatie met als back-up megafoon(s)
- boven 1000 personen of bij meerdere bouwlagen: de klankinstallatie met autonome stroombron

Tabel 1: periodieke controles

voorwerp

gebouw
kamers

tenten
terreinen

 

inhoud

Perio.

Uitvoer.

Perio.
(max. j)

Uitvoer.

Hoogspanning

Conf.

J

EDTC

-

-

Laagspanning
(gebouw/stroomgroep)

Conf.

5j

EDTC

Werk.

EDTC

Veiligheidsverlichting
(lichtsterkte)

Conf.

Indienstn.
Wijziging

EDTC

-

-

Veiligheidsverlichting

Werk.
aut.

J

BP

Werk.

BP

Verwarming (gas)

Werk.

2j

BI

Werk.

BI

Verwarming (mazout, vast)

Werk.

j

BI

Werk.

BI

Schoorsteen (mazout, vast)

Werk.

j

BI

-

-

Gasdichtheid

Conf.

4j

BI

Werk.

BI

Waarschuwing & alarm

Werk.

j

BI

Werk.

BP

Branddetectie
(incl. sturingen)

Conf.

Indienstn.
wijziging.

EDTC

-

-

Branddetectie
(incl. sturingen)

Werk.

j

BI

-

-

Blustoestellen

Werk.

j

BI

j

-

Checklist goede staat en werking:
- deursluiters
- blusmiddelen
- veiligheidsverlichting
- rookkoepel
- dampkappen

Werk.

continu

BP

-

-


EDTC = erkende dienst voor technische controles (‘erkend organisme’)
BI = bevoegd installateur
BP = bevoegd persoon (aangeduid door de uitbater/eigenaar)

conf. = conformiteit met de geldende voorschriften/normen
werk. = goede werking bij gebruik
aut. = autonomie
indienstn. = indienstname

 

Artikel 2 - Deze verordening inzake brandveiligheidsvoorschriften  - tot  wijziging van bijlage 1 bij de Algemene Politieverordening van de stad Menen - zal bekendgemaakt worden zoals voorzien in de bepalingen van artikel 119 Nieuwe Gemeentewet,  artikel 285-289 Decreet Lokaal Bestuur, en overeenkomstig artikel 15 van de Wet van 24 juni 2013 (GAS-wet).

Dit gebeurt door publicatie op de gemeentelijke website en digitale doorzending aan het bestuurlijk toezicht,  alsook door inschrijving in het gemeentelijk register der bekendmakingen.

Artikel 3 - Inwerkingtreding

Deze verordening inzake brandveiligheidsvoorschriften – vernieuwde bijlage 1 bij de Algemene Politieverordening -  treedt onmiddellijk in werking , vanaf de bekendmaking ervan op de gemeentelijke website. 

Artikel 4 - Opheffing 

Huidige bijlage 1 van het APV (Reglement Brandveiligheid) wordt opgeheven, en vervangen door huidige tekst van 'verordening inzake brandveiligheidsvoorschriften' 

Artikel 5-  Afschrift van deze gemeenteraadsbeslissing tot wijziging van bijlage 8 bij de Algemene Politieverordening (APV) van de stad Menen zal worden overgemaakt ter kennisgeving aan:

Artikel 6 - Het college van burgemeester en schepenen wordt belast met de verdere uitvoering van deze beslissing en opmaak van de gecoördineerde tekst Algemene Politieverordening (APV) Stad Menen.